
Jurisprudentie
BB0476
Datum uitspraak2007-07-11
Datum gepubliceerd2007-07-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3848 CSV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3848 CSV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Heeft het Uwv ten onrechte premies nageheven wegens het toepassen van een onjuiste loonbelastingtabel?
Uitspraak
05/3848 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 juni 2005, 04/3231 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 11 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft C. Stouten, accountant-administratieconsulent te Culemborg, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2006. Appellant - daartoe ambtshalve opgeroepen - heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E. Willemen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene - eveneens ambtshalve opgeroepen - heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Na het onderzoek ter zitting heeft de Raad geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmede het onderzoek is heropend.
Desgevraagd heeft het gerechtshof Arnhem de Raad doen toekomen zijn uitspraak van 8 februari 2007, 04/02245, op het beroep van betrokkene tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst op haar bezwaarschrift betreffende een aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 18 april 2007. Daartoe ambtshalve opgeroepen heeft appellant zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene
- eveneens ambtshalve opgeroepen - heeft zich wederom niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde hier van belang.
De bedrijfsactiviteiten van betrokkene bestaan uit het ter beschikking stellen van personeel in met name de groente- en fruitsector. De uitzendkrachten die betrokkene ter beschikking stelt, worden voor een groot deel geworven in Polen.
Op 20 mei 2003 heeft de Belastingdienst appellant een rapport doen toekomen dat is opgemaakt naar aanleiding van een onderzoek loonbelasting/premies volksverzekeringen bij betrokkene. Bij dit onderzoek is geconstateerd dat betrokkene voor wat betreft de loonbelasting in alle gevallen de maandtabel toepast. In vele gevallen had op grond van artikel 25, eerste lid, van Wet op de loonbelasting 1964 uitgegaan moeten worden van een loontijdvak van één dag. Hierdoor is in 2002 voor een bedrag van € 22.968,-- te weinig belasting ingehouden en afgedragen. Voorts is geconstateerd dat ten aanzien van twee werknemers het sofi-nummer ontbrak en om die reden het anoniementarief had moeten worden toegepast. Berekend is een naheffing van € 543,--.
Op basis van het rapport van de Belastingdienst heeft een looninspecteur van appellant in een rapport van 2 december 2003 het premieloon van betrokkene over het jaar 2002 herzien met de in het rapport van de Belastingdienst genoemde bedragen. Voorts is het premieloon voor 2003 gecorrigeerd met het bedrag aan loonbelasting dat op het in 2002 genoten voordeel had moeten worden ingehouden.
Het rapport van de looninspecteur heeft geleid tot correctienota’s van 29 april 2004 over de jaren 2002 en 2003.
Bij besluit van 29 november 2004 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen de correctienota’s ongegrond verklaard. Daarbij heeft appellant verwezen naar het besluit van de Belastingdienst van 22 november 2004, waarbij het bezwaar van betrokkene tegen de op basis van het rapport van de Belastingdienst opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premies volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003 ongegrond is verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten het beroep van betrokkene tegen het besluit van 29 november 2004 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de correctienota’s over de jaren 2002 en 2003 vastgesteld op € 202,--, onderscheidenlijk € 212,--. Dit laatste in verband met het niet toepassen door betrokkene van het anoniementarief ten aanzien van twee werknemers.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat appellant ten onrechte premies heeft nageheven wegens het toepassen van een onjuiste loonbelastingtabel.
Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen dit oordeel.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar vaste rechtspraak van de Raad geniet een werknemer een voordeel uit dienstbetrekking in de zin van artikel 4, eerste lid, van de CSV indien naar een te laag bedrag loonheffing is ingehouden en dit bedrag niet op hem is verhaald, dan wel niet op hem kan worden verhaald. Gesteld, noch gebleken is dat in het geval van betrokkene sprake is geweest van verhaal.
Tegen het besluit van de Belastingdienst van 22 november 2004 heeft betrokkene beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem. Bij de in rubriek I vermelde uitspraak heeft het gerechtshof het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen cassatie ingesteld. Dit betekent dat in rechte vaststaat dat in het jaar 2002 de werknemers van betrokkene een tot het premieloon te rekenen voordeel uit dienstbetrekking hebben genoten van in totaal € 22.968,-- en dat zij voorts een eveneens tot het premieloon te rekenen voordeel hebben genoten doordat over het in 2002 genoten voordeel geen loonbelasting is ingehouden.
Met het vorenstaande is gegeven dat het besluit van appellant van 29 november 2004 in rechte stand kan houden. De Raad behoeft dan ook - anders dan de rechtbank heeft gedaan - niet te treden in de vraag of de juiste loonbelastingtabel is toegepast.
Onder vernietiging van de aangevallen uitspraak zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
De Raad overweegt tot slot dat hij geen termen aanwezig acht voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.C Palmboom.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.